Printen: In de Download sectie vindt u een pdf-bestand, dat print veel mooier!

Maandag 18 april

Vandaag zijn er twee klussen. Kerstkaarten en folders. Die folders moeten in kartonnen kokers, daar gaat een sticker op en dan komt het weer in pallets.
Het eerste waar ik me mee bezighoud zijn de kerstkaarten. We hebben twee grote stapels op tafel staan en daar moeten we stapeltjes van vijf van maken die we overlangs en overdwars stapelen, zo dat je niet snel twee stapeltjes tegelijk kunt pakken.

Werk in kassen blijkt voornamelijk seizoenswerk
Ik hoor hoe de voorlichting over het werk in de kassen was.
“Ze zoeken gewoon slaven. Het is seizoenswerk en in oktober zetten ze je weer op straat. Maar ze zeggen dat het van je eigen motivatie afhangt. Voor de meest gemotiveerden zou er dan in de winter ook nog wel wat te doen zijn. Dat is natuurlijk niet zo, dan komen eerst de vaste werknemers in dienst en dan zit het vol.”
Ik vraag om wat voor een werk het gaat: “tomaten- en paprikaplantjes kweken en water geven. De rijpe vruchten plukken en verpakken, droge blaadjes weghalen, water geven, dat soort dingen.”

Er zit ook een nieuwe man aan tafel met een dikke bos haar en een baard. Hij wordt Jezus genoemd. Hij gaapt ons aan. Dat vind ik vervelend. Ook een Marokkaanse jongen met een pet is niet gediend van de belangstelling.
“Ik ben geen homo!” Op een gegeven moment loopt de Pet naar Jezus toe en roept wat. Ik geloof niet dat hij geslagen heeft maar wel bijna. De Pet moet met de meewerkend voorman mee en gaat aan een andere tafel werken.

Ik fiets terug met een collega die er was er niet bij was vrijdag. Ik vertel dat we bij de buren ‘mochten’ gaan vragen om werk en hoe de locatiemanager zich gedragen heeft.
Ze zegt: “ Mijn kind werd woensdag ziek. Hij lag al met 41 graden koorts op de bank. Toen ik op de Rijnbrug fietste belde hij al, ‘ik moet overgeven’. Ik zeg: ik kom zo. Ik zei tegen dus tegen de consulente: mijn kind is ziek ik moet naar huis.”
Ze zei: “Je mag niet zomaar voor elke ziekte thuisblijven. Als je naar huis gaat, bel ik de Sociale Dienst.”
Uiteindelijk mocht ze gaan. De productieleider heeft gezegd: “ Ga maar naar huis, kom maandag maar weer.”

Ik hoor ook van een collega dat ze een baantje kon krijgen maar dan moest ze wel eerst een maand voor SagEnn werken, met behoud van uitkering.

Dinsdag 19 april 2005

Op de fiets hoor ik een stem achter mij.
“Hij zei, kijk niet naar mij, kijk niet naar mij. Ik ben geen homo. En later greep hij naar mijn keel. Hij was agressief.” Ik kijk opzij. Het is Jezus. Gister heeft hij iemand aan zitten gapen en die was daar boos over. Hij heeft mij ook zitten aangapen dus ik snapte de irritatie wel. Maar dit verhaal is opgeblazen.

Een collega heeft vorige week contact gehad met een casemanager bij de gemeente want er heeft zich een tijdelijke baan voorgedaan. Die baan is voor korte tijd en niet lang genoeg om daarna in de WW te komen. De collega kreeg het idee dat de gemeente deze tijdelijke baan niet ziet zitten. De gemeente heeft natuurlijk liever dat een cliënt in de WW komt dan in de bijstand want de WW wordt uit een landelijke pot betaald en de gemeente moet de bijstand zelf vergoeden.
Maar het vreemde is dat alle banen die SagEnn tot nu toe heeft aangedragen voor sommigen van ons ook tijdelijk en parttime zijn dus wat is nou de bedoeling?
De gemeente en SagEnn werken langs elkaar heen. Tenminste daar lijkt het wel op.
En in hoeverre hebben wij als werklozen nu nog wat in de melk te brokkelen? Zo worden onze belangen verkwanseld. Een tijdelijke baan die wel in de richting zit van wat je graag zou willen, levert meer relevante ervaring op en biedt meer kansen dan het productiewerk dat we op de Hazenkamp doen.
Het bejaardentehuis dat een vacature had voor een gastvrouw voor tien uur per week schijnt tegen SagEnn te hebben gezegd dat ze het intern hebben opgelost.

Door de handelswijze van SagEnn kunnen werkgevers knap huiverig worden om vacatures in de krant te zetten want voor je het weet, heb je een hele rij werklozen aan de poort met de reïntegratieconsulenten erbij. Zie dan nog maar eens uit te vissen wie er wel echt gemotiveerd is en wie niet.

Voorman wil eigen bedrijf: gratis handjes welkom
Een meewerkend voorman vertelt dat hij een uitgeverijtje aan het opstarten is. Hij wil boekjes maken in oplages van duizend exemplaren. Ik vraag wat dat kost. Hij zegt dat je moet rekenen op vijf euro per boekje. De kosten zitten vooral in het binden.
Ik zeg dat ik ook aan boekbinden doe, maar dat ik alles met de hand doe, niet met machines.
“Oh.” zegt hij “maar Binderij Arnhem doet ook heel veel met de hand.” Ik zeg dat hij met een oplage van 1000 dan vijfduizend euro kwijt zou zijn aan een boekje. Dat vind ik wel erg veel geld.
“Ja,” zegt hij, “maar ik heb aan de locatiemanager gevraagd of ik het hier kan laten doen. Dat kon, en dan kun je een mooi prijsje maken, vijftig cent per boekje kom je dan. Kijk dat scheelt.”
Even val ik stil. Ik kan er met mijn pet niet bij dat hij zijn boekjes door ons wil laten binden. Dan kleeft er toch misschien geen bloed maar in ieder geval zweet aan zijn handen. Bovendien zullen wij hem niet meer zien als iemand die het ‘zo goed bedoelt’ maar als iemand die ons regelrecht uitbuit. Het is belangenverstrengeling ook nog want hij zou er dan belang bij krijgen dat wij niet doorstromen naar regulier werk. Dit zeg ik allemaal niet. Ik hoop gewoon dat het niet doorgaat.
Ik vraag hoe hij hier terecht is gekomen. Via het Matchingteam van de gemeente. Hij krijgt van de week een contract, en de andere meewerkend voorman ook.

De locatiemanager is weer op dreef: “drie maanden werken met behoud van uitkering”
Rond een uur of elf komt de locatiemanager de zaal in en zet de radio uit.
“Dames en heren”.
SagEnn gaat samenwerken met een ander bureau. Via dat bureau, DMK, denken ze een hoop vacatures binnen te krijgen. Hij noemt magazijnwerk, steigerbouw en werken in de winkels van Kruitvat en Etos. Je kunt je intekenen voor die voorlichting, het is boven in de kantine. Hij gaat verder en zegt dat het een mooie opstap naar een betaalde baan kan zijn. Je moet tijdens een proeftijd, de eerste drie maanden met behoud van uitkering werken. Daarna kun je, als het tenminste goed gaat, in dienst komen, met een contract en salaris.
“Betaald werk gaat voor onbetaald werk !!!!” Waar heb ik dat toch steeds gehoord en hoe komt het toch dat dit principe zo wordt gehanteerd dat je op de een of de andere manier nooit aan betaald werk toekomt? We moeten het maar zonder salaris doen.
De locatiemanager zegt dat het niet bedacht is om mensen uit te buiten. Een aantal mensen knikken met een smoel van: zo lust ik er nog wel een paar.
Hij zegt ook dat we zo niet door kunnen gaan. Daarmee suggereert hij dat de uitkering wordt stopgezet als wij niet doen wat hij zegt.
Een collega zegt dat ze vrijdagmiddag al wat anders heeft en hoe dat dan moet. Ze moet naar een dokter of zo.
De productieleider zegt dat ze daar gewoon naartoe kan en geen extra uren hoeft in te halen.
De locatiemanager zegt dat het net is als bij een gewone werkgever: je probeert dingen in te passen maar als het niet anders is en je moet naar de dokter, dan is het niet anders. (Waarom heb ik toch steeds het gevoel dat ik naar een slecht gespeeld toneelstuk zit te kijken?)

Productieleider: “Het nulpunt is hier!!!!”
Een ander vraagt: “Als je niet bevalt en ze zetten je weer op straat, moet je dan weer naar de werkfabriek. Dan heb je een paar maanden voor niks gewerkt en dan is het doei en dan laten ze weer een paar nieuwe opdraven die ze er na een paar maanden uitgooien.”
De locatiemanager antwoordt: “Als je de proeftijd niet door komt bij zo’n werkgever dan kom je weer in de werkfabriek.”
De productieleider: “Ja, dit is het nulpunt !!! Hier is het nulpunt!!!!”
Iemand anders: “Dus als je niet bevalt, kunnen ze je hier naartoe sturen.”
We werken hier voor drie maanden en dat traject kan verlengd worden tot een half jaar. Maar als je ander werk vindt en je krijgt daar geen salaris voor en ze sturen je weer terug dan heb je dus ontzettend veel uren gewerkt zonder salaris. En tot overmaat van ramp worden die uren niet afgetrokken van de tijd die je nog in de werkfabriek te gaan hebt. Dan werk je dus meer uren zonder salaris dan diegenen die gewoon hier blijven.
Een collega wordt heel erg boos en gaat staan.
“Ik wil werken om zelf geld te verdienen en niet om jullie rijk te maken of zo. Waarom moet ik hier weer werken als ik een tijd een baan heb gehad. Waarom trekken jullie dat dan niet van het traject af. Ik heb twee handen en ik wil werken maar dan ook geld verdienen. Ik ben jullie slaaf niet. Jullie behandelen mij als slaaf.”
Hij gaat nog een tijdje door en wordt steeds bozer.
De locatiemanager wordt een beetje zenuwachtig en staat met zijn been te wiebelen.
Na een tijdje zegt hij: “Wat is je vraag?”
“Moet ik hier nog werken als ik ergens anders werk heb. Weet je, als ik werk heb, ben ik weg. Met zijn hand wijst hij naar de deur.”
De locatiemanager zegt: “Nee, als jij een baan hebt dan werk je daar en niet hier.”
Een ander die ook boos is: “Waarom laten jullie hier geen tralies zakken.”
De locatiemanager: “Ik ben blij dat je er zo over denkt.”
Nu sta ik echt paf. Dit is een superstomme uitlating.
Het is duidelijk dat bij iedereen de haren recht overeind staan door deze ontactische locatiemanager die door zijn hele gedrag en benadering olie op het vuur gooit.
Iemand roept: “Jullie komen nu met seizoenswerk aan, straks is dat over. Moet je dan weer helemaal opnieuw een aanvraag indienen voor een uitkering?”
De locatiemanager zegt:”Als je dat niet wilt, moet je je maar niet inschrijven.”

De productieleider staat vlakbij mij en ik vraag hem of SagEnn het loon van die eerste maanden in de zak steekt.
“Nee, zegt hij, “dat zou crimineel zijn.”
Als de locatiemanager weg is, doet een van mijn collega’s helemaal niks meer. Ze heeft er zwaar tabak van.
Aan mijn tafel beginnen er ook een paar te mopperen en zelf doe ik er ook aan mee. Ik hoor ook de wat stillere collega’s protesteren: “Dat klopt toch niet !”
Iedereen zit te klagen en te mopperen en de meeste zijn heel erg boos. Ik ben bang dat als ze zo doorgaan er een gigantische bende van komt.
Het is al een gigantische bende. De stapels met doosjes met enveloppen die eerst op een tafel stonden zijn omgevallen. Rondom de tafel liggen overal enveloppen.
Maar dat is niet zo erg. Ik ben bang dat er klappen gaan vallen als het zo blijft doorgaan. Het wordt steeds erger. Die locatiemanager maakt er een enorme puinhoop van en als het dan uit de hand loopt worden wij, werklozen, natuurlijk afgeschilderd als het tuig. Mijn bloed kookt zo onderhand.

Later wordt een collega mee het kantoortje ingenomen. De productieleider heeft een gesprek met hem. Maar ik geloof dat er ook nog een consulent bij is.
Later komt hij met papieren in een plastic hoesje naar buiten. Iemand vraagt: heb je al werk, mag je al weg?”
“ Hoe was het bij de vergadering van de Tweede Kamer.?”
“Ik weet nog niet, weet je. Ik ben bezig, maar als ik een baan heb dan ben ik hier weg.” Hij lacht in ieder geval weer.

Van het kastje naar de muur
Ik bel de gemeente en vraag naar mijn casemanager. De vrouw zegt dat ik ’s ochtends moet bellen. Ik zeg dat dat niet kan omdat ik vanaf 21 maart ’s ochtends in de werkfabriek moet zitten en dat het daardoor iedere keer niet gaat. Als ze mij niet te woord wil staan wil ik dat even zwart op wit. Dan weet ik ook waar ik aan toe ben.
Ze verbindt me door met mijn consulente. Ik zeg: “Ik zat eerst bij een andere casemanager en zit nu bij u ingedeeld. Nu zit het zo dat ik tegenwoordig ’s ochtend licht productiewerk moet doen voor SagEnn. Nu vraag ik me af of de Dienst Inwonerszaken weet wat zich daar afspeelt en of daar enige interesse voor bestaat?”
“U werkt in de werkfabriek in Zuid?”
“Ja.”
“Bent u ontevreden over het individuele traject?”
“Ik ben ontevreden maar het gaat niet alleen om mij. Het gaat om de hele organisatie en bejegening. En ik vind dat ik dat moet aankaarten bij de Dienst Inwonerszaken zelf. Want die is verantwoordelijk.”
“Ik denk dat u met uw consulent van SagEnn moet gaan praten.”
“Ze lopen daar voortdurend te dreigen dat ze je uitkering stopzetten en zo. Daarom durven mensen hun mond niet open te doen. Ze zeggen dat ze dan wel even je casemanager inlichten. Daarmee bedoelen ze dat ze je zo uit de uitkering kunnen zetten. Maar ik vraag me af of het op deze manier wel kan.”
“Ik wil u best te woord staan maar ik heb het de komende weken erg druk.”
“Het hoeft ook niet nu, het kan later maar ik sta niet stil intussen.”
We wisselen e-mailadressen uit. Zodat we in ieder geval zouden kunnen mailen.

Ik vraag me af of ik er goed aan heb gedaan om te bellen. Het interesseert haar niet zo. Ze heeft het druk. Maar ja, wat geeft het ook. Ze weet nu dat ik niet sta te juichen. Ze kan niet zeggen dat ik geen contact heb gezocht.

Woensdag 20 april 2005

Op de fiets kom ik een collega tegen. We praten over de ‘banen’ met behoud van uitkering die gisteren door de locatiemanager in het vooruitzicht werden gesteld bij het andere bureau.
”Ja iedereen had zoiets, wat moeten we hiermee? Het is niet normaal om drie maanden voor niks te werken toch. Dat heb ik nog nooit gehoord, twee maanden heb ik wel eens gehoord. “En dan die vent, zijn hele manier van doen, brrr.”
“Ja.” zeg ik. “Hij gooit wel steeds olie op het vuur. Straks worden mensen zo boos dat er een keer wat gebeurt.”
“Ja, dingetje zei gisteren ook al dat hij op een goed moment wel eens klappen uit zou kunnen gaan delen.”
“Nou, daar heb je het al.”

De werkverdeling en de schemerlampacademie
Een meewerkend voorman wil niet dat we met z’n zessen aan een tafel werken. Er moeten een paar mensen ergens anders naar toe. Niemand wil, uiteindelijk doe ik het en ga ik aan een tafel zitten waar de enveloppen in de doosjes worden gedaan.

Na een minuut of tien staat een van mijn collega’s nog steeds voor zich uit te turen bij een lege tafel. Ze mocht daar niet gaan zitten want daar zou vandaag niet gewerkt worden. Bij ons mag ze ook niet zitten. Aan de tafel bij mijn oude clubje mag ze ook niet aan het werk. Kortom ze staat er voor Piet Snot.
Tegen de productieleider zegt ze dat ze niet weet wat ze nou moet doen. Hij zegt tegen een meewerkend voorman dat hij haar aan het werk moet zetten. Die stoort zich daar niet zo erg aan en blijft bij een andere tafel staan praten.
Op een gegeven moment verzint hij toch iets. Ze loopt naar een tafel achter mij.
Dan komt hij bij mij aan tafel staan.
Ik zeg: “Je hebt vandaag weer een tien voor de werkverdeling.”
“Wat bedoel je?”
“Nou, ze stond een hele poos te wachten.”
“Ik kan niet alles tegelijk. Ik ben maar alleen vandaag.”
“Nou leuk voor haar hoor. Het is geen schemerlamp of zo.”
“Wat is je probleem?”
“Dat alles hier zo op rolletjes loopt.”
Hij loopt weg.
Komt even later weer terug.
Iemand anders zegt ook wat. “Moet ze daar dan maar blijven staan of zo.”
“Ach zeur niet.” Hij is meteen weer weg.

Hoera, een baan....
Een jongen in trainingspak is vandaag voor het laatst. Hij gaat bij zijn oom in een bedrijf werken. Asbest verwijderen, sloopwerkzaamheden en koepels en overkappingen installeren bij winkels. Die baan zal wel niet door SagEnn zijn binnengehaald.
De productieleider zegt tegen hem: “Doe voor mij maar appeltaart.”
“Jij? Ik wil wel met jou in de ring.”
”Oh, nou dat is wat anders.”
Ze lachen allebei. Als de jongen weggaat, schudt hij de productieleider de hand en zegt: “Nou, bedankt voor de samenwerking.”

De locatiemanager komt de vloer op. Ik houd mijn hart vast.
“Dames en heren, gisteren heb ik jullie verteld over DMK. Dat ging onder andere over werken bij het Kruitvat en Etos. Nu gaan dingen toch anders lopen. Het is nu zo dat als je uitgekozen wordt voor het werk dat je dan twee weken proef draait. Na die twee weken krijg je bij gebleken geschiktheid een contract voor een half jaar.”
“Nou, zie ik nou blije gezichten of niet?”
Sommigen roepen wat. Sommigen klappen.

Regelmatig haal ik lege doosjes van de tafel waar ze gevouwen worden. Daar zitten een paar vrouwen bij wie ik de eerste dag aan tafel zat. Ik vertel dat ik gisteren naar de gemeente heb gebeld en dat ik vind dat het steeds gekker wordt. Eentje zegt: “Ja, je staat met je rug tegen de muur. Ze kunnen het allemaal nog maken ook.”

Verder praat ik een tijdje met een andere collega.
Ik zie wel dat Jezus ons vreselijk zit af te luisteren maar ik vermoed dat hij toch niet alles verstaat. Het irriteert me wel dat hij me zo zit aan te gapen.
Jezus zegt ineens:” Mag ik even interrumperen?”
“Ja,” zeg ik (had ik maar nee gezegd)
Hij begint een partij te zeiken over hoe de kaarten op de voorkant moeten liggen.
”Als je het niet goed vindt dan geef je het maar terug maar tegen mij is door niemand gezegd in welke volgorde het moet,” zeg ik. Dat is ook zo, je doet maar wat want je hoort pas wat als er iets misgaat. Als je wilt wachten op instructie kun je wachten tot je een ons weegt.
Ik ben nu boos. Hij doet voor hoe het moet. Daarna doet hij het opnieuw voor maar dan moet de rode kaart rechts en daarnet deed hij die nog links. Hij zit gewoon te zeiken.
Ik negeer hem. Maar hij blijft aan de gang. Ik ben aan de ene kant op mijn hoede, ik weet dat hij over een ander overdreven verhalen heeft zitten ophangen, maar aan de andere kant heb ik ook tabak van dat gezeik, dus ik zeg: “Hou je nog op???”
“Ga je het nou persoonlijk maken of zo. Je moet niet te kritisch zijn.”
“Nou, dat is dan meten met twee maten. Jij mag dus wel kritisch zijn en ik niet. Wat ben je nou aan het doen zeg?” Ik voel m’n kookpunt naderen.
“Ik begrijp het niet.”
“Nou zeur dan niet.”
Later probeert hij tegen de meewerkend voorman te zeggen dat de dikke man die naast hem zit iets niet goed heeft uitgelegd aan mij.
De dikke zegt, volkomen terecht:”Ik heb hier niets mee te maken.” Iedereen begint te lachen.

Donderdag 21 april 2005

De opstelling is veranderd. Nu zijn er twee hele lange tafels gemaakt van een aantal tafels die eerst apart stonden.
We moeten kerstkaarten met winterlandschapjes inpakken. Een collega neemt het heel erg nauw en controleert de doosjes die ik heb dichtgeplakt nog een keertje. Als er een foute tussenzit, vraagt ze of ik dat soms niet gezien had. Ik word er een beetje moe van. Aan mijn kant stapelt het werk zich op terwijl zij op een gegeven moment niks meer te doen heeft, maar ze helpt mij niet.
Maar een andere vrouw gaat me wel helpen.
De collega die controleert maakt ook nog een paar opmerkingen over dat de werkverdeling niet goed is geregeld. Dat klopt maar wat heb je er aan om je daar elke dag kwaad over te maken.
Ik reageer niet. Volgens mij is dit de verkeerde week en is iedereen extra gespannen. Als we klaar zijn met de inpakwerkzaamheden, zegt de voorman dat we aan die andere lange tafel kunnen verder gaan. We gaan daar naartoe.
Nu moet ik de doosjes aanleveren. Als het niet snel genoeg gaat, trommelt mijn buurman met de handen op het tafelblad en is het:”Kom op.” Ik reageer niet maar ga kalm door in mij eigen tempo.
Dan komt B. eraan. Hij wil weer op zijn stoel zitten en dat is de stoel waar mijn collega net op was gaan zitten.
“Ik word hier niet goed van. Wat een stom gedoe. Nou ik ga naar huis.” Ze pakt haar jas die over de rugleuning van de stoel hangt.
“Ga je echt naar huis?” vraag ik.
“Nou, ik word hier niet goed van.” Ze kijkt om zich heen en loopt ineens met haar jas naar een van de kleinere tafels achterin. Daar gaat ze doosjes vouwen.
B. haalt zijn schouders op en gaat aan het werk.

Later ga ik weer aan de lange tafel werken met een grote groep. Jezus is er vandaag niet. Iemand zegt: “Ik denk dat Jezus een beetje teveel confrontaties heeft gehad de afgelopen dagen.”

Privacy! Verschil moet er wezen!
Een collega zegt dat er twee lui van SagEnn aan de deur zijn geweest een tijd geleden om een handtekening onder een tussenrapportage te krijgen. Ze zijn ook bij een van de anderen aan de deur geweest. Ik heb niks te verbergen maar ik zou me in zo’n geval vreselijk overrompeld voelen. Ik vind het ronduit belachelijk dat zij hun achternamen niet willen zeggen maar zich ondertussen wel in onze privé-sfeer begeven. Ik weet wel waarom wij van sommigen de achternamen niet mogen weten. Ze zijn bang voor represailles van de deelnemers hier.
Ik hoor een verhaal over een jonge collega bij wie is ingebroken. Ze belde op om dat te zeggen. Zij zag het niet zitten om te komen maar dat moest toch van haar consulente. Ze is dus gekomen. Nou schijnen ze toch een deel van haar uitkering in te houden.
Hier word ik hels van, is er meer aan de hand of krijg je nu ook al een korting omdat je de telefoon pakt?

Iemand vertelt dat het SagEnn personeel heeft overlegd. De locatiemanager mag niet meer de groep komen toespreken. Hij gooit teveel olie op het vuur. Dat lijkt mij een goed besluit, alleen hoop ik dat het ook waar blijkt te zijn.

“Werk eens wat minder snel!”
Sommigen werken verdomd snel. Een collega kreeg steeds te horen dat ze minder hard moest werken. Dat kwamen de meewerkend voormannen steeds zeggen. Daar werd ze erg kriegel van.
“Het is hun probleem als er te weinig werk is en niet het mijne.”
Als iemand aan tafel op een gegeven moment naar buiten wil om een sigaretje te roken zegt de voorman dat dat niet mag.
“Als de locatiemanager ziet dat er steeds vier of vijf man buiten staan dan zegt hij dat het helemaal niet meer mag.”

De meesten aan mijn tafel hebben zich opgegeven voor de intake van het andere bureau, dat heet DMK, morgen. Ik ook. Zij zeggen dat het verplicht is, dat je anders wordt gekort op je uitkering. Ik kan me niet herinneren dat dat gezegd is. Een andere vrouw zegt ook dat het niet zo is. Het wil er niet in. De angst zit diep.

Werving ter plaatse
Er komt een blonde zwangere vrouw binnen en die gaat met de productiemanager staan praten. Dat duurt heel lang. Na een tijd is ze weg. Hij vertelt me dat hij haar een paar mensen heeft aangewezen als kandidaat voor bepaalde functies. (We hadden toch afgesproken dat bezoekers zich gewoon zouden voorstellen aan ons. Blijkbaar is hij dat alweer vergeten.)
Ik zeg: “Ik zit daar zeker niet bij?”
Hij zegt:”Ik wacht op een signaal van jou.”
“Wat bedoel je daarmee?”
Nou, hij heeft niet de indruk dat ik erg veel zie in winkelwerk. “Wat zoek je eigenlijk?”
“Ik kan redactionele dingen doen, secretarieel werk kan ook en in de grafische sector. Mijn consulente heeft gezegd dat ze hier geen contacten hebben met werkgevers in die sectoren. Het zij zo, maar ze heeft nog nooit een vacature onder mijn neus geschoven en daar beginnen collega’s mij op aan te vallen. Niet dat die beslissing bij mij ligt maar het gaat wringen. Bovendien vraag ik me af of ze wel echt gelooft dat ik HBO-niveau heb want ik moet hier zitten en daarvoor is geen enkele motivering gegeven. Volgens mij is de bedoeling dat je vaardigheden ontwikkelt. Dat heb ik tenminste gelezen in een stuk op internet. Nou, ik leer hier echt niks.”
Hij zegt dat hij ook niet ziet dat kerstkaarten vouwen mij nou zo op het goede spoor zet. Hij zegt: “Hebben ze je nooit een stage in secretarieel werk aangeboden of een typecursus of zo?”
“Nee.“

Vrijdag 22 april 2005

Er moeten weer doosjes met kerstkaarten worden ingepakt.
Er staat een nieuwe deelnemer bij mij aan tafel. Hij heeft een getinte huidskleur. Hij komt zelfverzekerd over, alsof hij op het punt staat een imperium te stichten. Ik heb hem wel eerder gezien. Meestal stond hij in de buurt van de voormannen of de productieleider. Ik kreeg daardoor de indruk dat hij bij hun hoorde en niet bij ons. Hij maakt wel de indruk een goedgemutste gemotiveerde man te zijn die veel van het leven verwacht. Heeft in ieder geval een levendige blik in de ogen die mij wel aanstaat. Maar zijn lichaamshouding is weer minder, met die schouders zo naar achteren, hij is zo gespierd ook, alsof hij vaak op de sportschool te vinden is. Maar hij komt niet agressief over. Kortom, leuke knul maar jammer van die foute schouders.
Een collega vraagt hem: “Hoe ga jij nou om met je succes?”
“Hè wat, succes?”
”Ja, je staat erbij alsof je wereld aan het veroveren bent.”
De jongen reageert er niet zo op. Het zou reden genoeg zijn om ruzie te krijgen maar door de houding van dit Succesnummer gebeurt dat niet. Ik noem hem S. (van Succes).

Onverwacht beschaafd
We gaan naar boven. Bijna iedereen gaat luisteren naar wat de mensen van het detacheringsbureau DMK te vertellen hebben. Een vrouw en een man staan bij het papieren bord. De locatiemanager zit er ook bij. De vrouw vertelt iets over werken in drogisterijen. De werkweek zou 32 uur zijn. Je werkt eerst twee weken met behoud van uitkering. Dan neemt DMK je in dienst voor het minimumloon, met een contract voor een half jaar. Als het goed gaat, krijg je daarna een contract van het bedrijf waar je gedetacheerd bent. Tijdens je detachering, het eerste half jaar dus, komen ze geregeld kijken hoe het gaat op de werkvloer. Als er problemen zijn, dan proberen ze die op te lossen. Voor het drogisterijwezen is eigenlijk een diploma nodig. Dat kun je halen. De cursus duurt 16 weken, het vergt een werkdag plus een aantal uren studie thuis. Met de gewone werkweek erbij ben je dan dus aardig druk.
De locatiemanager begint een heel verhaal. Ik versta er niets van. Een collega naast me vraagt me wat hij zegt. Ik schud met mijn hoofd en zeg dat ik er helemaal niets van versta.
De vrouw van de drogisterijen ziet dat en zegt: “Er is iets wat je bezighoudt, heb je een vraag?”
“Ik versta er gewoon helemaal niets van. Ik weet niet of anderen daar ook last van hebben maar ik versta hem voor geen meter.”
Dat is niet helemaal de verklaring van mijn ergernis. Ik heb de locatiemanager nog nooit zo beschaafd horen praten. Nu er vreemden bij zijn blijkt hij ineens niet meer zo hard te praten, nu heeft hij blijkbaar de behoefte om beschaafd over te komen.
De vrouw herhaalt in het kort wat hij gezegd heeft en vraagt of ik het begrepen heb. Ik knik.
Een collega komt binnen als we al halverwege zijn. Hij heeft geen pet op, zoals anders, zijn haar zit netjes. Hij stelt vragen over dingen die al verteld zijn. De productieleider grijpt in: ”Jij hebt een stuk gemist, die vragen moet je maar even bewaren.”
De vrouw vraagt aan het eind of er nog vragen zijn. “Geen vragen? Gôh ja, het klinkt goed hè, ik vind zelf ook wel dat het goed klinkt.”
“Ik hoop dat het allemaal waar is,” zegt een man.
Iedereen moet daarom lachen.

Sommigen willen zich niet opgeven voor één van de voorgestelde functies. Winkelwerk, magazijnmedewerker en bouwvakkers hebben ze gevraagd. Dat sluit niet aan bij hun CV’s. Ik geef me wel op, voor de bouw.

Na de bijeenkomst werken we in de hal verder. De voorman komt bij me staan en zegt: “Heb jij je opgegeven?”
“Ja.”
“Dat is goed geregeld hè, met die opleidingen?”
“Eerst zien, dan geloven.”
“Dat is negatief, ja, je kunt altijd wel negatief blijven.”
“Hoe zou dat nou komen.”
“Jij bent gewoon negatief.”
“Ik ben helemaal niet negatief.”
Hij loopt snel weg.
Waarschijnlijk denkt hij dat ik me heb opgegeven voor de drogisterijwinkels. Het is gewoon een misverstand. Daar zal ik de schuld van krijgen.

Rond een uur of één sta ik ingepland voor een intakegesprek. Ik zie de man va DMK wel maar hij heeft papieren zakjes met stokbrood in zijn handen waar hij hongerig naar kijkt.
Maar de productieleider zegt: “Hij zoekt jou.”
“Hij ziet eruit alsof hij nog moet eten.”
“Ja, maar hij kan wel eten en praten tegelijk.”
Hij duwt me naar de zoekende met stokbrood toe.
Ik stel hem op de hoogte van zijn missie.
“Jij zoekt mij, wist je dat?”
“Hij knikt.”
Hij gaat even z’n spullen uit de kantine halen en dan gaan we naar een kamertje apart in het kantoorgedeelte. De eerdere gesprekken vonden allemaal plaats in de kantine, qua privacy niet geweldig. Dit kamertje is beter.
Ik laat mijn CV zien. Hij zet mij vast binnen vijf minuten buiten.
Hij knippert met zijn ogen en zegt: “Wat heb jij met de bouw?”
“Niet zo heel veel, ik heb mijn huis opgeknapt.”
“Hmm....”
Hij vult een formulier in. Die moeite neemt hij dus.
“Je bent ongehuwd?”
“Ja.”
“Woon je samen?”
“Nee.”
“Waarom zit je hier?”
“De gemeente heeft mij aangemeld. Dat is verder niet gemotiveerd. Zo gaat dat. Eerst zat ik in de WW en toen kwam ik vanzelf in de bijstand. Dat was in 2003. Eerst waren ze me vergeten. Pas in mei 2004 ben ik aangemeld.”
“Solliciteer je?”
“Ja.”
“Waarop, wat zou je willen doen?”
Redactiewerk, communicatie en PR, grafisch vormgeven, secretarieel, notulen maken en dat het liefst in de non-profit sector.”
“Wat zou je echt niet willen?”
“Varkens doorzagen in een vleesfabriek. Ik ben vegetariër.”
“Hij kijkt nog eens naar m’n CV.”
“Voor steigerbouw heb je een bepaald diploma nodig. Als je dat niet hebt, wordt het moeilijk.”
“Oh, dat wist ik niet.”
“En we hebben ook nog niet zoveel werk in de bouw.”
“Dat wist ik ook niet toen ik me inschreef.” Ik pauzeer en vind dan dat ik iets moet zeggen. “Ja, ik weet wel dat mijn CV niet zo aansluit.”
“Nee, eerlijk gezegd verbaast het me om hier iemand tegen te komen met zo’n CV.
“Dat snap ik. Ik weet ook niet wat de zin is van dit project voor mij.”
“Heb je dat wel eens gevraagd?”
“Ja, natuurlijk. Maar ze zeggen hier niet voor niks dat je alles mag vragen, ze zijn toch niet van plan om antwoord te geven.”
“Wat denk je zelf?”
“Ik denk dat ze het gewoon niet geloven, dat ik die CV uit mijn duim heb gezogen.”
“Hmm.....”
“Wat kun je goed?”
“Ik ben goed in communicatie en organiseren lukt ook. Ik kan redelijk uit de voeten op de computer.”
“Wat is een slechte eigenschap van jou?”
“Ik ben geneigd om mijn werk mee naar huis te nemen.”
“Dat is inderdaad geen goede eigenschap.”
“Hmm”
“Waarom denk je dat je nog geen baan hebt?”
“Omdat ik voor mijn leeftijd niet zoveel ervaring heb, dan is een ander die jonger is misschien al gauw goedkoper en bovendien is er gewoon niet zoveel werk.”
“Het wordt moeilijk ja, maar ik wil toch proberen of ik iets voor je kan vinden.”
“Nou mooi, gôh dat je me niet gelijk weg hebt gestuurd. Ik schreef me in en dacht:Je weet nooit hoe een koe een haas vangt hè? Maar ik had niet verwacht dat je er zo serieus mee om zou gaan en echt zou luisteren.”
“Nee? Nou zo ben ik niet. Had je dat anders verwacht?”
“Ja, dat is hier niet gebruikelijk. Je zult mijn irritatie vanochtend wel opgemerkt hebben. Dat komt echt niet uit de lucht vallen, ik heb de locatiemanager nog nooit zo meegemaakt, altijd was het bulderen. Weet je waarom het zo vol zat in de kantine?”
“???”
“Mensen denken dat ze gekort worden op hun uitkering als ze niet komen.”
“Dat is niet zo.”
“Weet ik, maar niemand weet meer waar we aan toe zijn. En weet je waarom er maar zo weinig zich uiteindelijk hebben ingeschreven?”
“???”
Omdat hij (de locatiemanager) zei dat SagEnn later nog iets aan nazorg zou doen. Ik weet van iemand die naar huis is gegaan: ‘Als ik nog met hun wat te maken heb, dan hoeft het voor mij niet.’ Niemand wil dat. Zo werkt dat dus.”
“Die nazorg houdt alleen maar in dat wij met SagEnn contact hebben.”
“Ja, ik weet dat het waarschijnlijk niet veel zal voorstellen maar ja, maar zo werkt het wel.”
We praten ruim een half uur. Hij heeft meer belangstelling dan ik tot nu toe bij SagEnn ben tegengekomen.

Terug naar de homepage, verder naar week 6